Hoe moeilijk kan het zijn: een nieuw pasje voor iemand die gevolmachtigd is. Na afloop een mail met de vraag of ik tevreden ben over de dienstverlening. Nee dus, helemaal niet. Netjes ingevuld. Paar dagen later weer dezefde mail van Rabo: Uw mening over uw contact met de Rabobank. @Rabobank: vinden jullie het erg als ik niet meer reageer en ga overstappen? Ik hoor het wel.
]]>Waar gebeurd. De bel gaat. Een jongeman met zijn hond aan de deur. De hond: zo'n kleine gedrongen spierbundel, beetje nors kijkend, maar zo is-ie geboren. 'Meneer, sorry dat ik stoor. Ik weet dat u een hond hebt. Hebt u misschien een nieuw poepzakje? Want die van mij heeft hier op de stoep gepoept en ik heb niets bij me." Het moet niet gekker worden.
]]>Ik zit te dubben. Zal ik af en toe weer ns wat gaan schrijven? Soms heb ik drang. Maar ik wil me ook niet verplicht voelen. Dat is mijn valkuil. Vooruit klein stukje dan, afgelopen week in de trein geschreven:
De trein van Amsterdam naar Tilburg. Tweede klas. ‘stilte silence’ staat op ramen. ‘Sssst’ zegt een pictogram, een gezicht en profile met een vinger voor de lippen. Twee dames nemen luid de dag door. En die van gisteren en morgen. Met schroom, maar toch: ‘Weet u dat u in een stilte deel van deze trein zit? Ik ben moe na een lange dag en ik wil graag wat rust, daarom ben ik hier gaan zitten’. De reactie: ‘Ga dan lekker ergens anders zitten.’
]]>De sollicitatieprocedure in het voorjaar van 1976 was bijzonder. Ik moest de voorzitter van het bestuur, de toenmalige burgemeester van Someren, uitleggen waarom ik in mijn militaire diensttijd actief was geweest voor de VVDM, de Vereniging voor Dienstplichtige Militairen die onder meer tegen de groetplicht en voor de vrije haardracht was. In de ogen van de voorzitter een groep linkse staatsgevaarlijke wezens. Ik kwam er doorheen, ondanks dat ik hem ook vertelde dat ik geen KVP stemde, want ook dat was een vraag in het selectiegesprek.
Ik was de jongste verslaggever, al een paar jaar als schrijvend journalist aan het werk in de regio, ik kende de weg en de mensen. Christ van den Besselaar en Dick Wittenberg vormden de bureauredactie. Over collega Wittenberg zou nog een relletje ontstaan omdat hij banden zou hebben met de Rode Jeugd, een militante actiegroep toendertijd. Ook de benoeming van Ab Klaassens (getrouwd met een Eindhovens PvdA-wethouder) zou later nog politiek gedoe opleveren. In de ogen van sommige politici ontwikkelde het jonge Omroep Brabant zich als een rood bolwerk. Aan programmaleider Funcke hadden we niet veel. Die concentreerde zich meer op langslopend vrouwvolk, dan op werk en inhoud. Hij was dan ook vrij snel weg na enige gerichte druk van de redactie.
Eend
We werkten ons half dood daar in de kelders van de voormalige kerk, drie radio-uitzendingen per dag. We werden beloond met hoge luistercijfers en iedereen kende ons. Brabant had eindelijk een eigen zender, eindelijk een eigen stemgeluid in plaats van programma’s uit dat verre arrogante Hilversum waar ze niet eens wìsten dat er beneden de rivieren ook nog enig teken van leven was. André van Dongen was ook verslaggever. Tegen hem keken we een beetje op, niet alleen vanwege zijn postuur, maar omdat hij ook voor Hilversum en zelfs voor een Duitse zender had gewerkt.
Met een rode lelijke eend toerde ik als verslaggever door de Peel, de Kempen en de Meijerij. Onder het dashboard een scanner, model koelkast, en een mobilofoon, zodat we met de redactie konden communiceren. Onze mobilofoonfrequentie deelden we –uit kosten overwegingen had Willy Bollen bedacht- met een zand- en containerbedrijf. Onze gewichtige journalistieke communicatie werd regelmatig resoluut onderbroken door brommende chauffeurs die vroegen waar ze hun container met geel zand precies naar toe moesten brengen. Willy Bollen ja, God hebbe zijn ziel. Hij was er ook vanaf dag één bij. De boekhouder met vanaf dag zeven steun van ene Traudi Wagner. Onze eerste salarisstroken vulde Willy nog met de hand in. Hij begreep in eerste instantie niet veel van de hartklop van journalisten. Het zou voor hem altijd een beetje ‘wij’ en ‘zij’ blijven. We hadden huismeester Eddy van den Akker, die in de loop der tijd in gewichtigheid niet onderdeed voor de baas, maar altijd klaarstond. We hadden op het ‘koor’ van ons kerkgebouw een oude sofa staan, voor middagdutjes of andere bezigheden die niets met radio te maken hadden. We hebben ooit naar boven moeten roepen: ‘Kan het iets zachter daarboven?’ Nee, namen noem ik niet.
Met zware Uher-bandrecorders op onze nek, scheurden we door stad en land. Thuis in de studio stonden onder meer Mario Nozza en Jan Verhoeven in ECK 1 (EindControleKamer) klaar om voor en met ons te monteren, eerst nog letterlijk met knippen en plakken van de bandjes. Wij moesten met onze tengels van die apparatuur afblijven.
We beleefden avonturen. We hadden onze specialismen, ik was kind aan huis bij enkele woonwagenfamilies van wie nu alleen de initialen nog in de media komen. Het was de tijd van de ontruiming van de grote kampen in Eindhoven en Helmond. Terwijl ME en kampbewoners tegenover elkaar stonden, stopten de kampers even met stenen gooien, zodat de verslaggever van ‘Radio Brabant’ er even door kon. Op een locatie uitzending in een renovatiebuurt trok een buurtbewoner een pistool en schoot in het plafond omdat hij het niet eens was met wat de autoriteiten daar ter tafel brachten. Bij een zwaar verkeersongeluk midden in de nacht was het deze verslaggever die bij een sloot tegen een hoofd aanliep, het hoofd van het slachtoffer waar de politie naar op zoek was.
Hamburg
Het was ook deze verslaggever die door toeval –collega van Dongen was ziek- op reis mocht naar Hamburg om een documentaire te maken over twee Eindhovense Joodse jongetjes die daar in 1945 werden omgebracht. De documentaire leverde ons een mooie prijs op en de verslaggever ontmoette daar in Hamburg ook zijn nieuwe liefde. Twee prijzen dus eigenlijk.
We maakten nieuws door een documentaire ‘What if’ over de gevolgen als de kerncentrale in Mol het zou begeven. Realistisch gebracht. Zò realistisch dat luisteraars in paniek kwamen. Maar we lazen ook braaf in elke middaguitzending de landbouwberichten met de actuele prijzen van de nuka’s (nuchtere kalveren) en iets met het dauwpunt. Net zoals we trouw de rubriek van verloren en gevonden huisdieren voordroegen, waarmee we heel wat leed bij ons publiek wegnamen. Radio dicht mij de mensen ramde de oude Grijpink er bij ons vanaf dag numero uno in.
Omroep Brabant was begonnen als een experiment, tegelijk met Stad Radio Amsterdam. We waren enorm succesvol, luistercijfers die we nu niet zouden geloven. Toch werd in Den Haag na vijf jaar besloten de stekker eruit te trekken. Ook toen was politiek al raadselachtig en inconsistent. Maar Brabant kwam in beweging, we voerden onverdroten actie ‘Houdt Omroep Brabant in de lucht’, met een strijdlied en vele, vele handtekeningen werd Den Haag op andere gedachten gebracht.
Vanuit headquarters in Stratum begonnen we daarna ook in de rest van Brabant, met nieuwe studio’s in Den Bosch, Tilburg en Breda die eigen edities gingen maken, naast de gezamenlijke provinciale radioprogramma’s. Vanaf dag één was Breda een soort vrijstaat binnen de omroep, want ver weg van het moederhuis dat volgens de Bredase collega’s ergens in Oost-Duitsland lag. Dat is nooit veranderd
Ergens in ’88 ben ik vertrokken, ik was programmaleider in Eindhoven en vond het niet meer leuk. Bovendien had ik een zeurderig conflict met de toenmalige directeur Douwe van Dam. Ik ging naar VNU/Brabant Pers, chef van de consumentenredactie. Bijlages maken. Veel reizen, veel zien. En in 1996 samen met oud-Omroep Brabant collega en vriend Johan van Uffelen aan de basis van TV8 Brabant. Dat voelde zoals in het begin bij OB: klein team, weinig middelen, neuzen dezelfde kant op, we konden de wereld aan. Niet lullen, maar poetsen. Het was een succesformule. VNU trok er te vroeg de stekker uit. Daar hebben ze tot op de dag van vandaag nog spijt van. TV8Brabant werd geschiedenis en ik werd uitgenodigd om terug naar Omroep Brabant in Son te komen om televisie verder mee uit te bouwen. Maar ook met de opdracht om de regio’s op te heffen omdat dat financieel niet meer kon. Dat heeft pijn gedaan bij de mensen die daar werkten natuurlijk. Ik wist maar al te goed met hoeveel liefde en energie op al die plekken gewerkt werd. En –eerlijk is eerlijk- radio was en is toch nog mijn grote liefde.
Er kwam een moment dat ik het wel gehad had met nieuws. Toevallig kwam mijn huidige functie vrij bij varia tv. Als een vis in het water voel ik me daarbij. Goede ideeën, mensen en –vaak- geld aan elkaar knopen. We hebben veel mooie dingen gemaakt, eerst met onze eigen redactie. Later met veel externe makers. Ik kon Frank Lammers aan ons binden met mooie series als ‘De Kracht van Brabant’ en ‘Canon van Lammers’. Lammers die aan het eind van de serie Provinciale Staten toesprak over de kracht van onze provincie. We maakten mooie series als Natuurrijk, Merlijn over de grens, Er komt een aap.., Booming Brabant, De Wandeling. We bevorderden samen met Mevrouw van den Oetelaar het Brabantse worstenbroodje tot een echt icoon. We stopten twee makers met hun gezinnen in een huis in Moerdijk om van binnenuit het verhaal van dat dorp te vertellen. As we speak volgen we –al bijna een jaar- de fanfare van Andel. We hebben veel makers via onze Brabantse Beauties gestimuleerd om mooie Brabantse docu’s te maken en zijn daarbij gegroeid tot een van de hoofdafnemers van de subsidies van het Mediafonds dat nu op slot gaat, een drama voor Brabants talent. We zijn er volop met carnaval en bij veel andere evenementen die Brabant ademen. Want daar gaat het om met onze programma’s: de Brabantse identiteit en cultuur. Er staat weer iets moois op stapel: Brabant 2047, honderd jaar na de start van de wederopbouw. Hoe ziet Brabant er dan uit? We gaan het de mensen vragen die die toekomst zelf maken: jongeren. Maar ook wetenschappers, futurologen, demografen en zo. In 2047 ben ik 93. Benieuwd of ik het dan nog een keer kan terugkijken.
En nu Omroep Brabant midden in een transformatie van traditionele omroep naar een hedendaags online bedrijf. Ooit zei nog iemand in ons bedrijf: ‘Dat internet, ach dat waait wel over’. We leven en werken in een wereld waar andere wetten en regels gelden, waar meten en weten een veel grotere rol spelen, in plaats van ons alleswetende buikgevoel. Waarin we meer naar ons publiek luisteren. Ik hoor het mezelf zeggen: wie had dat veertig jaar geleden op 1 juli 1976 allemaal kunnen bedenken.
Dit kwam allemaal langs gemijmerd, nadat ik onlangs op een mooie pinksterdag op de nieuwsredactie rondliep. De discussie ging over de nieuwe bisschop De Korte, die zomaar op de redactie was aangetroffen. “Die oude man die hier was, was-ie dat?” vroeg de ene online-redacteur aan de ander. Ik ben nog wel van de feiten, dus vroeg hoe oud die bisschop dan wel niet is. Er werd snel gegoogeld: “Zie je wel, al van 1955!”. Die oude man is dus een jaar jonger dan ik.
]]>Maar goed: even weg dus en what happens? Corin Sweegers is plotseling van Koninklijke Bloede. Gewoon in het rijtje van Willem-Alexander, Maxima en dat ander spul van onze koninklijke familie. Uit de laatste terminologie zou je kunnen opmaken dat ik het niet zo heb op die verhevenen. Dat klopt. Het is niet persoonlijk, die WA en ook Mevrouw de Koningin doen hun best en zijn volgens mij best leuke mensen. Maar ik voel mij er niet zo goed bij als mensen door de plek van hun wieg een aantal treden boven anderen staan. Het blijft wel fascinerend en typisch Nederlands dat veel mensen dat ook vinden en tegelijk toch een warm hart krijgen als ze ergens verschijnen. Waarbij ik dat vooral bij Mevrouw de Koningin heb.
En nu heeft dus die Koninklijke familie vanuit Wassenaar een lintje naar Corin in de Moerenburg gestuurd. Corin die wel de moeder van deze Buurtkrant genoemd mag worden. Corin die zich op allerlei fronten inzet voor anderen. Die bij tegenslag een dotje extra gas geeft. Die het niet onder stoelen of banken steekt als ze het ergens niet mee eens, maar mensen ook een aai over de bol kan geven.
Ik kon er niet bij zijn toen het lintje aan haar werd uitgereikt. Een mens kan niet alles, maar het is toch goed gekomen. Een dag later zag ik een bericht van onze onderscheiden Corin waarin ze iedereen bedankte en zei dat het eigenlijk niet haar verdiensten zijn, maar die van haar hele gezin. Kijk, dat is nou Corin: zelfs een Koninklijke onderscheiding zou ze nog in stukjes willen delen.
Dan kan ik wel zeggen dat ik het niet zo heb op die familie uit Wassenaar en op het gedoe met die onderscheidingen…..zij is er blij mee. En veel mensen die er ook een krijgen of gekregen hebben met haar. En daar gaat het om. Een dezer dagen vlieg ik weer vanuit Italië naar huis. Benieuwd of ik nog gewoon Corin mag blijven zeggen, of ik niet voortaan een diepe buiging voor haar moet maken. Hoewel, voor haar wil ik dat best doen. Mensen als Corin zorgen ervoor dat dingen gedaan worden. Onvoorwaardelijk. Niet lullen maar poetsen.
]]>Onze Roy
‘Ben jij familie van…..?’ hoor ik de laatste maanden steeds vaker. Daarvoor kreeg ik die vraag ook regelmatig, maar toen bleek het altijd om de Zalige Peerke Donders te gaan, de man die in 1809 in Tilburg-Noord werd geboren, in 1842 naar Suriname vertrok en nooit meer terugkwam. En die naast het winnen van zieltjes voor zijn Enige Ware Geloof ook flink zijn handen uit de mouwen stak om melaatsen te helpen. En op de vraag of we familie zijn, Peerke en ik dus, kan ik altijd volmondig ‘ja’ zeggen, daarbij gesteund door het dikke boek ‘Het Tilburgse Geslacht Donders’.
Maar tegenwoordig gaat het bij die vraag meestal niet meer om onze Peerke. Nee het gaat om Roy. Roy Donders, Stylist van het Zuiden. TV-ster. Winkelier. Eigenaar van het Mekka en episch centrum van de huispèkskes: Rojami’s aan de Broekhovenseweg. Onze Roy dus, want ook hij staat in het grote boek waar Peerke, professor Donders en ik in staan. Een grote gezellige familie vormen wij dus. En even voor de goede orde: achterbuurman Olav Donders hoort er ook bij.
Een poosje geleden mocht ik mijn bijna wereldberoemde familielid in levende lijve ontmoeten bij de première van de film ‘Het avontuur van de Vogeltjesbuurt’ in de Euroscoop. Een film waar ik op afstand aan bijgedragen heb en die werd opgenomen voordat onze Roy opstoof in de vaart der volkeren. Ik mocht zelfs met hem op de foto. Die koester ik als een bijzonder geschenk.
Ach, onze Roy. Geboren en getogen in de Vogeltjesbuurt en daar vriend van Jan en Alleman. Ik moest aan Roy en de film denken toen ik ergens in een heel klein stukje in de krant las dat Tilburg uit de race is als meest innovatieve stad op het gebied van social innovation . Weer geen titel voor onze stad, maar wie de film ziet en wie Roy daarin met zijn buurtgenoten volgt, ziet een vorm van social innovation die zijn weerga niet kent. Natuurlijk gebeurt er het een en ander dat best wel mis is in dat deel van de stad, maar onderling zijn ze er wel voor elkaar. Mensen leven daar met elkaar en zorgen voor elkaar zonder dat daar veel woorden aan vuil gemaakt worden. Daar is geen titel voor nodig.
Inmiddels is onze Roy nationaal de ambassadeur van onze stad geworden, of ze dat op het gemeentehuis nou leuk vinden of niet. Of dat nou past in het imago dat de bestuurders graag willen of niet: Roy = Tilburg en Tilburg = Roy. Zo eenvoudig is dat. En hij en ik stammen uiteindelijk af van Jan ’s Beren van Belver, geboren in Oisterwijk in het begin van de veertiende eeuw en overleden in 1419, boer van beroep. Familie dus.
Trouwens, ik loop ook wel ‘ns in een huispèkske, alleen heet dat dan bij ons dan joggingbroek en in plaats van de pailettekes van Roy, heeft die van mij drie stoere Adidas strepen. Ik houd ook wel van af en toe een worstenbroodje, maar dan zonder katenspek erop. Ik ben nog niet zover dat ik de fritespan weggooi als er teveel vet aangekoekt is. En geurtjes verdrijven door wasverzachter in een pannetje water op het vuur te zetten, heb ik ook nog niet in mijn repertoire. Maar wie weet.
]]>Wat is en blijft het een bijzondere plek. Wat blijft het monument voor de slachtoffers van het Kindertransport en de nagebouwde cel waar het bunkerdrama zich afspeelde in mijn ziel snijden. Bekenden van me uit Tilburg luisterden de opening van de tentoonstelling muzikaal op met mooie passende muziek. Voor hun optreden nam ik twee van hen nog even mee het Kampterrein op. Ze weden er stil van Ze hadden al veel andere herinneringen aan de tweede wereldoorlog in andere landen gezien. Dat dit zo dichtbij is....
Ik mag Lotty Huffener, één van de ex-gevangenen, tot mijn vriendinnen rekenen. Haar foto is ook op de expositie Ogen ven oorlog te zien. Lotty heeft nogal wat beleefd toen ze in Vught gevangen zat. In het interview in het boek over de expositie zegt ze: "Af en toe vraag ik me af of ik misschien alles gedroomd heb." Dat zou heel mooi zijn, een slechte droom dat wel, maar wel een droom. Als het een droom was geweest zou de hele expositie er niet zijn geweest. Maar die is er wel, want helaas voor Lotty en haar andere lotgenoten, het was geen droom.
Ga dat zien: Ogen van de oorlog. Kijk op de prachtige foto's van Rogier Fokke in de ogen van de nog levende ex-gevangenen. Kijk in de ogen die heel veel gezien hebben.
]]>Donlog mei: Moerenburg bijna klaar
Terwijl ik een weekje vrijwilligerswerk aan het doen was tussen door aids getroffen gezinnen in Hlabisa in Zululand, draaide het leven in ons dorp Armhoef gewoon door. Ik heb de grandioze Atelierroute gemist, waar honderden mensen van genoten hebben. En een deel van de laatste loodjes in Moerenburg.
Met veger en blik lopen de laatste werkers door het gebied om hier en daar nog ’n vuiltje en ’n stofje weg te halen. Het is toch nog een race tegen de klok, omdat –naar verluidt, want Donlog is niet genodigd- Henk Bleker de zaak komt openknippen, als-ie tenminste weg kan bij zijn nieuwe jonge vriendin en niet hoeft te hozen bij zijn polder in Zeeland.
De laatste dagen zijn nog even vele honderden beukenheggen geplant. Hier en daar een poort en honderden meters gaas. Gras is gezaaid en laat al voorzichtig een lichte groene gloed zien. De rietplanten zijn met hun voeten in het water gezet, zodat ze straks hun reinigende taak op zich kunnen nemen en het kunstwerk midden op het water snakt ernaar om van dichtbij gezien te worden. Honderden bomen beleven hun eerste lente in Moerenburg, als het tenminste nog ooit lente wordt. De laatste bergen zand worden verplaatst. Huize Moerenburg koestert zich al dagelijks in de ochtendzon, alsof het daar al eeuwen staat.
Vraag van de dag in Moerenburg is: ‘Vinde gij ’t scòn?’ Tsja. In Huize Donlog zijn de meningen verdeeld. Oud-Zomerlust baas Tejo heeft het op het terras van zijn eigen voormalige café over: ‘diejen roestbak’. Feitelijk klopt het een beetje, want het kunstwerk is nu al aan het roesten. Maar dat hoort er wel bij. Scòn ? Mooi ?
Toen ik twintig jaar geleden hier kwam wonen en mij aansloot bij de Werkgroep Behoud Moerenburg, leerde ik van Tejo dat het bijzondere van Moerenburg de combinatie van boerenbedrijven en de natuur was. Met kleine weilandjes, houtwallen daartussen, struikgewas waar vogels nestelden. Bramen plukken. Koeien die in de lente de wei in werden gejaagd, schapen met hun eerste lammetjes. Dat oude beeld is weg geploegd. Het is strak, recht, glad. Daar kunnen zelfs houten poortjes en bruggetjes niets aan veranderen. Maar de vraag was of het scòn is, is een lastige. Aan Huize Moetenburg begin ik al een beetje te wennen. De wandelpaden langs de opgepimpte afvoerstroom van de waterzuivering zijn alweer een beetje gewend. Hier en daar hebben wat bomen het niet gehaald, maar er staan nog reserve-bomen. Dus dat komt wel goed. Ik schort mijn uiteindelijke oordeel op.
Ruim negenhonderdduizend euro is er doorheen gejast, althans: dat lag er voor klaar. Wie weet, heeft het wel meer gekost. Ik moet denken aan die drie Polen die weken lang hebben lopen lassen. Ik vroeg of dat allemaal wel nodig was. In perfect Duits zei een van hen met een grijns: “Nodig, meneer? Nee, maar het geld moet op.”
Je kunt het niet vergelijken, het heeft niks met elkaar te maken, het slaat ook nergens op. Maar met een bruggetje minder of zo hadden we mijn vrienden in Hlabisa met al hun buren, een compleet nieuw leven kunnen geven.
]]>